-
1 argumentativeness
n. het argumenteren -
2 argumentation
-
3 argue
v. argumenteren, debatteren, discussiëren; redetwisten[ a:gjoe:]3 twisten ⇒ ruziën, kibbelen♦voorbeelden:they were argueing against/for military intervention • zij pleitten tegen/voor militaire interventie3 don't argue with me! • spreek me niet tegen!II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 stellen ⇒ aanvoeren, bepleiten♦voorbeelden:he argued me out of joining the army • hij deed me ervan afzien in het leger te gaan -
4 reason
n. reden; wijsheid--------v. denken; beredeneren; beargumenterenreason1[ rie:zn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 reden ⇒ beweegreden, oorzaak♦voorbeelden:by reason of • wegenswith (good) reason • terechtit stands to reason that • het spreekt vanzelf datdemands past/beyond all reason • onredelijke eisenanything (with)in reason • alles wat redelijk/mogelijk is————————reason2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 door redenering afleiden ⇒ beredeneren, veronderstellen♦voorbeelden:reason something out • iets beargumenteren/uitdenkenreason someone out of a plan • iemand een plan uit het hoofd praten -
5 dispute
n. argument, ruzie--------v. diskussieren, bespreken; appelleren ; bezwaar hebben; vechten voordispute1[ dispjoe:t, dispjoe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 twistgesprek ⇒ discussie, woordenstrijd♦voorbeelden:the matter in dispute • de zaak in kwestie————————dispute2[ dispjoe:t]1 redetwisten ⇒ discussiëren, argumenteren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский